Rondleiding

 


Afdeling Geschiedenis, 1ste verdieping

INLEIDING
Dit is de thuisbasis van de Historische Kring Kesteren e.o. die zich bezighoudt met de vijftien dorpen van de Gemeente Neder Betuwe. Zij zijn verhuisd vanuit het stationsgebouw in Kesteren en vormen nu een van de drie partijen in het Streekmuseum Baron van Brakell.
De intentie is op deze afdeling een overzicht te geven van de gehele Nederlandse geschiedenis met nadruk op enerzijds de vijftien dorpen in ons werkgebied en anderzijds op de grens van het Romeinse Rijk die door de Betuwe liep. Helaas is er bovengronds niet zoveel zichtbaar omdat er in die tijd geen dijken waren waardoor er veel klei is afgezet en daardoor alles onder dikke lagen klei is terechtgekomen. Op de hogere gronden is wel veel archeologie gevonden.
Zij zijn nog steeds aan het bouwen, maar de afdeling Prehistorie en de Romeinse tijd is klaar en neemt ook ca. een derde in van de gehele ruimte. Het is niet toevallig dat er ook in Nederland aan gewerkt wordt om de Romeinse grens langs de Rijn – ze noemen dit de Limes – tot Unesco Werelderfgoed te verheffen, wat in 2021 zijn beslag moet krijgen. Omdat de Betuwe een wat onderschoven kindje was, hebben zij zich aangemeld als knooppunt bij de limesorganisatie. Officieel zijn ze nu een knooppunt onder Nijmegen.

HET LANDSCHAP
Als je aan geschiedenis doet is het erg belangrijk dat je kijkt hoe het landschap eruit zag in de periode die je onderzoekt. Daar zien we wat van op deze kaartjes op deze afdeling. Zo’n 10.000 jaar voor Christus bijvoorbeeld bestond de Noordzee nog niet. Engeland zat vast aan het continent en de Thames was een zijrivier van de Rijn.
Met het einde van de laatste IJstijd smolt het ijs en steeg de waterspiegel. Zo zie je in de tijd de kustlijn en het landschap veranderen. De vervening in het westen zet zich voort en via de waterbeheersing hebben we de huidige situatie bereikt.

PREHISTORIE
Zo’n 10.000 jaar voor Christus waren onze streken schaars bevolkt. Er leefden een aantal mensen die we jagers/verzamelaars noemen en die leefden van wat ze in de natuur aantroffen. Als hun woongebied geen voedsel meer bood trokken ze verder.
Langzamerhand nam de bevolking toe met onder andere de hunebedbouwers in Drenthe. In de Bronstijd vanaf ca. 2000 jaar voor Christus en de IJzertijd vanaf ca. 800 jaar voor Christus nam de bevolking steeds verder toe.

GERMANEN EN KELTEN
Voor een deel werd ons gebied bevolkt door Germanen die uit het noorden kwamen en door Kelten die uit het oosten en het zuiden naar onze streken trokken. De voorwerpen die deze volken maakten laten zien dat het behoorlijk ontwikkelde mensen waren, die het kunstzinnige handwerk goed beheersten. Ruwweg is de Rijn altijd min of meer een grens geweest tussen deze bevolkingsgroepen. Dat kunnen we ook mooi zien aan het DNA van de huidige bevolking. In het DNA kun je terugkijken waar de oorsprong ligt van de voorouders. We zien hieruit dat het noorden vooral bevolkt is door Germanen en het zuiden door Kelten. Wij mensen hebben ook nog steeds 1 tot 4% DNA afkomstig van de Neanderthalers, omdat deze (alleen in Europa) gekruist hebben met de Homo Sapiens.

ONTSTAAN LANDBOUW
Zo’n 10.000 jaar voor Christus gingen mensen landbouw bedrijven in Mesopotamië, het gebied tussen de Eufraat en de Tigris. Het waren simpele boerderijen waarin de mensen samen met de dieren onder een dak leefden. Er stond een ‘spiekertje’ bij voor de opslag.( Een spiekertje is een schuurtje)
Het land werd bewerkt met een simpele ploeg waarmee de grond wat werd omgewoeld. De keerploeg werd pas met de komst van de Romeinen geïntroduceerd.
Het heeft lang geduurd voor landbouw ook in onze streken werd bedreven. Ongeveer 5000 jaar voor Christus verschenen de eerste landbouwers in Zuid-Limburg.

In onze omgeving zijn dergelijke boerderijen gevonden in Dodewaard en in Zoelen. Aardig is ook de schijf van Nebra die in Duitsland is gevonden. Hierop zien we de zon en de maan en de Pleiaden. Waarschijnlijk werd deze schijf gebruikt om zaaitijden te bepalen.
Bijzonder is het sikkeltje aan de onderkant. De zon komt op in het oosten en gaat in het westen weer onder. De mensen in de oudheid begrepen niet hoe dit werkte, want waar bleef hij dan ‘s nachts? De Grieken hadden hiervoor al de ‘zonneboot’ uitgevonden, die de zon ‘s nachts terugbracht naar het oosten.

OPKOMST ROME
In Italië woonden de Etrusken, een volk met een wat duistere herkomst, terwijl grote delen van het zuiden door de Grieken was bezet. Zo’n 500 jaar voor Christus kwamen de Romeinen in beeld die zich van de Etruskische overheersing vrijmaakte en langzamerhand heel Italië, de rest van Europa en Noord-Afrika veroverde.

DE ROMEINEN KOMEN
In 57/58 voor Christus viel Caesar Gallië binnen, het huidige Frankrijk. Hij veroverde het gebied tot aan de Rijn. Er werd flink tegenstand geboden door de plaatselijke stammen. In Frankrijk door Vercingetorix en in België door Ambiorix, maar ze moesten beiden hun nederlaag erkennen. De Romeinen waren te sterk. De Eburonen, een volk dat onze streken bewoonde werd door de Romeinen volledig uitgemoord, althans volgens Tacitus, de geschiedschrijver van de Romeinen.
De Romeinen waren weliswaar doorgedrongen tot de Rijn, maar ze hadden weinig belangstelling voor dit afgelegen gebied. Bovendien waren er in Rome onlusten uitgebroken. De Romeinen verlieten het gebied, met achterlating van wat militairen om de orde te handhaven. Dat lukte maar gedeeltelijk omdat de Moroni en de Menapii regelmatig in opstand kwamen. Het bleef onrustig in onze streken.

DE BATAVEN
Volgens Tacitus waren de Bataven een groep die zich had afgescheiden van de Chatti, een volk dat in Hessen leefde. Zij waren mogelijk op verzoek van de Romeinen naar het lege land gehaald nadat de Eburonen waren uitgemoord. Een andere Germaanse stam – de Ubii – werd eveneens land toegewezen aan de linkerkant van de Rijn in het ontvolkte gebied. Uit deze twee stammen zijn het volk de Bataven voortgekomen. Een wat nieuwere theorie probeert aan te tonen dat de Bataven Eburonen zijn die de veroveringen van Caesar hebben overleefd. Uiteindelijk schreef Tacitus zijn geschiedenis bijna 100 jaar nadat het gebeurd is. Hij kan zich vergist hebben.
Ze hadden een bevoorrechte positie. Ze mochten hun eigen koning houden en ze hoefden geen belasting te betalen. Ze waren wel verplicht soldaten voor het Romeinse leger te leveren.
Waarschijnlijk waren ze aan de Rijn ingezet door de Romeinen om de Rijngrens te bewaken. Aanvankelijk als wat ongecoördineerde contingenten zoals die ook uit andere Germaanse stammen werden geronseld. Later echter waren er acht Bataafse eenheden die gewoon deel uitmaakten van het Romeinse leger.
Tacitus beschrijft de Bataven als een dapper volk, dat zelfs met paarden de rivier kon overzwemmen.
Het feit dat ze hun eigen koning hadden is waarschijnlijk ook de oorzaak dat de Bataven hun eigen identiteit heel goed bewaard hebben. Men deed 25 jaar dienst in het Romeinse leger en kreeg dan het Romeinse burgerschap. Men voelde zich dan ook Romein. Maar de Bataven bleven hun herkomst vermelden op de grafstenen.
Ook in Rome zijn veel grafstenen teruggevonden waarop ze vermeld hadden dat ze van Bataafse afkomst waren. Nogal wat Bataven waren vanwege hun goede reputatie in dienst als lijfwacht van de keizer(s). Het begrip ‘Bataven’ leeft ook in de Nederlandse geschiedenis nog steeds voort. Op zich is dat vreemd omdat we na de tweede eeuw na Christus niets meer van de Bataven hebben vernomen. Ze zijn opgegaan in de geschiedenis.
Toen Nederland ontstond als land vanuit de Zeven Provinciën hadden we geen gemeenschappelijke geschiedenis en het was de schrijver P.C. Hooft die deze geschiedenis heeft gecreëerd in zijn Nederlandsche Historiën, waarbij hij onder meer teruggreep op de verhalen van Tacitus: de Bataven als een dapper volk. Hooft paste dit toe op het hele Nederlandse volk. Zijn werk verscheen juist voor de afloop van de Opstand in 1642. Hierdoor leven de Bataven nog steeds voort in de fietsen, bij de ME Nijmegen.

De Germanen bleven de grens met de Rijn belagen waarbij ze deze soms ook overstaken. Augustus reisde in 27 v. Chr. persoonlijk af naar Gallië om orde op zaken te stellen en de bestuurlijke organisatie definitief te regelen. Een belangrijk onderdeel was de opzet van een belastingsysteem.
In 16 voor Christus hadden de Germanen een paar generaals van het legioen van Lollius gevangen genomen en gekruisigd. Het legioen van Lollius werd daarna verslagen, waarbij ook de legioensadelaar verloren ging: een enorme schande voor de Romeinen.
Hierop besloot keizer Augustus dat er een eind moest komen aan de bedreigingen van de Germanen en reisde in 16 v. Chr. opnieuw af naar Gallië. Hij bouwde het bestuur en de administratie verder uit waardoor er rust kwam in Gallië. Rust in dit gebied was nodig om zijn verdere plannen –Germanië te veroveren tot aan de Elbe – te realiseren.
Een niet onbelangrijk aspect is de uitbouw van het wegennet waarmee al vroeg was begonnen. Wegen waren belangrijk om troepen snel te kunnen verplaatsen, maar ook om de bevoorrading van het leger te waarborgen.
In ons gebied werd zijn stiefzoon Drusus in 12 v. Chr. aangesteld als gouverneur. Wij werden in dat jaar formeel ingelijfd in het Romeinse Rijk. Daarom begint bij ons in 12 voor Christus de Romeinse tijd. Druses is bekend van de gracht die naar hem is genoemd, waarschijnlijk de Vecht en van de dam bij Herwen. Ook Druses inde belastingen (census), maar hij was vooral aangesteld om de plannen van Augustus om Germanië te veroveren tot aan de Elbe voor te bereiden. In Nijmegen werden twee legioenen gelegerd en Vechten werd ingericht als marine plaats om via de Vecht en het Flevomeer naar het noorden van Duitsland te trekken.
Dit verliep aanvankelijk redelijk voorspoedig. De volken in het noorden van Germanië werden onderworpen en vanuit Mainz was men langs de Lippe Germanië binnengetrokken. In het jaar 9 na Christus liep alles eigenlijk mis. De toenmalige commandant Varus wilde met zijn drie legioenen terugkeren naar hun winterkamp in Mainz toen ze werden overvallen door Arminius.
Arminius was een Germaan van de stam van de Cherusken, en had jarenlang dienst gedaan als officier in het Romeinse leger. Hij had zelfs de ridderlijke status bereikt. Toen hij zag hoe zijn volk steeds verder werd onderdrukt en uitgemolken koos hij de kant van zijn volk en organiseerde een groot leger om zich heen.
Nu konden de Romeinen goed vechten, maar… alleen in open terrein. Arminius echter viel de Romeinen aan in een bosrijk gebied in het Teutenburgerwald. U moet zich voorstellen dat een stoet van drie legioenen die door een bosrijk gebied trekt kilometers lang is. Bij elkaar zijn het zo’n 25000 man die onderweg zijn.
Door ze vanuit het bos aan te vallen waren de Romeinen weerloos. De drie legioenen werden totaal in de pan gehakt. De commandant Varus pleegde met enkele officieren zelfmoord en keizer Augustus was teneinde raad. Bovendien was men de adelaars van de drie legioenen verloren: een grote schande!
Uiteraard was (en is) Arminius de grote held in Duitsland, waar hij echter Hermann der Cherusker’ werd genoemd. Voor hem is in Detmold aan de rand van het Teutenburgerwald een standbeeld opgericht.
In 1870 was Duitsland in oorlog met Frankrijk en het is niet toevallig dat hij richting Frankrijk kijkt: “kijk uit want we hebben het al eerder gefikt”.
Keizer Augustus besloot tot wraakacties tegen de Germanen onder meer bedoeld om de verloren adelaars terug te halen. Hiervoor stuurde hij zijn stiefzoon Drusus in 12 na Christus naar de Neder-Rijn.

Arend Datema Instituut, 1ste verdieping

0p de bovenverdieping bevindt zich ook het Arend Datema Instituut, de beheerder van de collecties van de Historische Kring Kesteren en Omstreken. Hier kunt u terecht voor onderzoek naar de historie van de Neder Betuwe, d.m.v. een grote bibliotheek, oude foto’s, kaartmateriaal, kerkarchieven en oud-rechterlijke archieven. Ook zijn er diverse bronnen bestemd voor stamboomonderzoek aanwezig.

Afdeling Heemkunde, begane grond

Heemkunde is geen wetenschap, maar de synthese van tal van wetenschappen, gebaseerd op geologie, archeologie, biologie, volkskunde, bouwkunst, volkskunst en wat dies meer zij met betrekking tot stad of streek. Zij wil een gebied in zijn totaliteit doen kennen en zo de band tussen bevolking en streek versterken.

DE BAKKERIJ
Op het dorpspleintje is de bakkerij van Van Reijsink uit TieI, met voor het winkelraam de bestelfiets van de bakkersknecht, die de broden rondbracht bij de klanten. In deze bakkerij zijn jarenlang gebak, broden, suikerbeesten, chocolade en sprits gemaakt. Op de grond staat ook een zogenaamd “spritskanon”. De bakker vulde de cilinder met spritsdeeg, dat er met behulp van een zware stamper door de sleufvormige opening aan de voorzijde als een lange band spritsdeeg weer werd uitgeperst, en vervolgens zien we een amandelmolen waarmee amandelspijs werd gemaakt.
Ook zijn er diverse mallen waarmee in de Sinterklaastijd de suiker en chocolade beesten werden gemaakt en er hangen diverse speculaasplanken. Duidelijk is te zien dat ook het maken van het bakkersdeeg in de loop der jaren werd vergemakkelijkt. Tegen de linkerwand hangt een zinken deegtrog waarin het deeg met de hand gekneed werd, daarnaast een machine om het deeg te kneden. Linksboven een zogenaamde buttermachine waarmee in 1940 – 1945 boter werd gemaakt (in bruikleen ontvangen van de familie Onink uit Maurik). De oven zou zo weer in gebruik kunnen worden genomen. Daarnaast zijn enkele mooie weegschalen aanwezig.

DE KRUIDENIERSWINKEL
Bij de bakkerij hoorde een winkel waar diverse zuurtjespotten staan en koektrommels waarin de diverse soorten koekjes werden bewaard, ook de koffiemolen ontbreekt niet in het geheel.

DE KLOMPENMAKERIJ
De klompenmakerij van de gebroeders Van de Kant aan de Molenstraat te Tiel. Zij maakten de klompen met de hand vanaf 1900, en vanaf de jaren twintig ook met behulp van machines. Het handgereedschap is hier tentoongesteld. Uit iepen-, peppelen- en wilgenhout zaagde men eerst de ruwe klompvorm, die getrokken werd. Door middel van diverse boren en beitels ruimde de klompenmaker het gat voor de voet. Om de juiste diepte en maat te meten gebruikte hij een klompenmaatje. Het aanbod bestond uit alle maten tripklompen en kapklompen welke vroeger altijd wit waren en geschuurd moesten worden. Later werden de kapklompen geschilderd geleverd.

DE VERFWINKEL
Hiernaast de schilderswerkplaats en verfwinkel, eerder samengesteld door Willem van den Anker, leraar aan de Ambachtsschool, later L.T.S. te Tiel. Als geen ander verstond hij de kunst van het “houten en marmeren”. Op de achtergrond de proeven van bekwaamheid aangebracht op eenvoudig hout. Alle soorten hout, marmer en steen konden door hem, met verf, worden aangebracht op alle ondergronden. Zijn verven maakte hij zelf uit losse verfstoffen. De aparte kwasten die Van den Anker hiertoe nodig had hangen in deze werkplaats, alsmede een lange kwast waarvan de haren van een das afkomstig zijn.

DE SCHOENWINKEL
De schoenwinkel annex schoenmakerij van Van Doom was drie generaties lang gevestigd aan de Voorstad te Tiel. Dirk van Doom was de laatste schoenmaker die nog zelf een hele schoen kon maken. Er was geen voet zo bijzonder of Van Doorn had er wel een houten leest voor. Zo hangen in de winkel in het gereedschapsrek diverse priemen, elsen en likkers. De grote naaimachine is uit de tijd dat er voorzichtig wat gemechaniseerd werd. Evenzo de grote poets- schuur-en polijstmachine welke afkomstig is van de familie Heusinkveld aan de Dokter van Noortstraat te Lienden. Soms maakte Van Doorn voor zijn eigen vrouw zachte pantoffels bestemd voor de ochtend.

DE SLIJTERIJ
De slijterij van Van Gessel was gevestigd aan de Westluidensestraat te Tiel. Deze ouderwetse slijter vulde zelf nog flessen met wijn, brandewijn en jenever af. Ook diverse soorten limonade, limonadesiropen in aardbeien-, frambozen-, kersen-, citroen- en grenadinesmaak waren bij Van Gessel te verkrijgen. Zijn gereedschappen, machines en fraaie koperen kannen zijn hier nog te bewonderen, alsook de etikettenkast, die tegen de achterwand is opgehangen.

DE DRUKKERIJ
In de drukkerij diverse drukapparatuur zoals twee drukpersen, de zogenaamde degels, waarvan de voorste nog gebruikt kan worden en drukapparatuur welke vroeger gebruikt werd in de handelsdrukkerij van de Gebr. Harteman te Lienden. De letterkast is nog geheel gevuld met loden letters, welke stuk voor stuk in de zethaak geplaatst moesten worden. Tegen de muur o.a. een foto van het pand, waarin niet alleen een drukkerij was gehuisvest, maar ook een kantoorboekhandel en een bibliotheek. Ook staan er diverse type- en stencilmachines.

Bij de wand met als opschrift: “Tweedehandsch Goederen” staan en hangen diverse (landbouw) gereedschappen.

DIVERSE VOERTUIGEN
Tegenover de gereedschapswand staan diverse verschillende fietsen uitgestald. Gewone fietsen maar ook een hand aangedreven fiets en een driewieler. Mooi detail is de karbietlamp op één van de fietsen. De bromfiets is een HMW (Halleiner Motorrad Werke) uit de jaren 50 en werd in Nederland ook wel “de onverwoestbare” of “Het Motorisch Wonder” genoemd. Deze Oostenrijkse fabriek heeft bromfietsen en motoren gemaakt van 1948 tot 1963. Deze bromfiets is eigendom geweest van Ret Zaaijer. Ret heeft zeer lang op het landgoed Den Eng, naast het huidige museum gewoond. Hij heeft de bromfiets rond 1958 gekocht. Hij deed hier alles mee. Hij ging hiermee het bos in (achter het museum) om brandhout te verzamelen. Dat laadde hij op een fietskar welke hij achter zijn bromfiets hing. De “trekhaak” zit nog steeds aan de bagagedrager. Nadat Ret was overleden heeft de bromfiets enkele jaren in een schuur bij één van zijn zoons gestaan. In 2016 is hij door de familie Zaaijer geschonken aan het museum.

DE SORTEERRUIMTE
In de sorteerruimte staan twee sorteermachines waarmee peren en pruimen gesorteerd werden, één voor zacht en één voor hard fruit. De rechtse is de oudste (Greefa) en is ontworpen door van Binsbergen uit Eck en Wiel en is in gebruik geweest bij de fa. Van Blijderveen uit Ingen. De linkse is voorzien van schoonmaakborstels en is afkomstig van de heer Ursinus uit Lienden. Achter tegen de wand staan diverse appelschilmachines. De grote blauwe werd in een bakkerij gebruikt. Het veilingbankje is uit de veiling van Kesteren en werd gebruikt om te bieden op het fruit. Door handopsteken verkreeg men het fruit. In de hoek staan diverse ratels om de kersen te keren of liever gezegd de spreeuwen te verjagen. Boven het veilingbankje hangen diverse kersenkanonnen die eveneens dienden om de spreeuwen te verjagen. Daar links van, staat een kuikenmachine om de jonge kuikens warm te houden. Achter tegen de wand staan diverse eggen.
Op de zolder boven de weegapparatuur staat een oude tonspuit waarmee in de boomgaard de fruitbomen bespoten werden. We zien verder diverse rugspuiten, een flitsspuit tegen ongedierte rondom het huis, een DDT spuit (rood geverfd) en een vliegenkast waarin de gerookte hammen en spek bewaard werden.

DE MELKHOEK
De melkhoek laat zien hoe op de boerderij de melk werd verwerkt tot een zuivelproduct. Hier staan ook kaaspersen, karnen, teemsen, melkbussen, melkemmers, maatkannen, melkstoeltjes en de melkmeid met een juk voor het dragen van de emmers. Maar ook een van de eerste melkmachines. Voor het melken diende de boer een melkdiploma te hebben. Tegenwoordig gaat alles anders De koeien worden gemolken in een melkcarrousel of een visgraatmelkstal en de melk gaat via de gekoelde melktank ter verwerking naar de fabriek.

DE WOONKEUKEN
Om de hoek is de woonkeuken van een boerderij op het platteland nagebouwd. Hierin het fornuis, wat zowel in de winter als de zomer moest branden, want er moest gekookt, gebakken en gebraden worden. Hier worden ook zaken getoond die met koken en wonen te maken hebben. In de bedstee ligt een zieke vrouw. Het kleine kind vraagt de aandacht van haar moeder, want ze wil met haar knuffeltje spelen. De buurvrouw kijkt even om de hoek om te informeren hoe het met de zieke gaat.
Het schilderij boven de bedstee toont de graanmolen van de firma Van Loo aan de Voorstraat te Lienden. Het is geschilderd door de medeoprichter van het Heemkundig Museum, de heer Matthijs van Lent en aan ons museum geschonken. De oude kast, tegen de linkerwand, herbergt een collectie oud serviesgoed bestaande uit kopjes, schoteltjes en borrelglaasjes, afkomstig van Annie Augustinus uit Kesteren. Naast deze kast staat de hooikist, waarin spijzen werden warm gehouden.

COLLECTIE MINIATUREN
Vanaf 1977 tot aan zijn overlijden heeft Gerrit de Kock (1921-2002) ongeveer 150 modellen op schaal gebouwd, die hier tentoongesteld staan. Gerrit de Kock was veehouder in Hellouw en moest hiermee om gezondheidsredenen stoppen. Zonder enige vakkennis is hij toen met volle inzet aan deze hobby begonnen. Zijn werk getuigt van een groot vakmanschap, deze modellen zijn exacte schaalmodellen van originele wagens.

DE PRONKKAMER
In de pronk- of mooie kamer werden belangrijke gasten ontvangen zoals bijvoorbeeld de dominee. De meubels zijn van 1920, het glaswerk en het servies zijn van 1930. Op de Gelderse potkachel met platte buis werd vroeger gekookt. Het wandkleed (in bruikleen ontvangen) is van een recentere tijd. De antieke koets- of sledestoof is meer dan 100 jaar oud, evenals de antieke chocoladekan en het rolgordijn. De kantklos en het spinnenwiel werden gebuikt om eigen kleding te maken.

DE SCHOOLKLAS
In de schoolklas probeert een leerlinge uit te vinden hoeveel de som van twee getallen is. Verder is hier nog een schoolbankje met het zogenaamde Aap Noot Mies leesplankje aanwezig. De lessenaar van de juf, het schoolbord en diverse schoolplaten zijn geschonken door meester Koot van de openbare school te Ommeren. Aan de wand het Aap Noot Mies bord in het groot. Om rekenen te leren zien we niet alleen het bekende telraam maar ook de minder bekende Abacus. In het raam staan 8 “deelbare houten appeltjes”. Met behulp van deze appeltjes werd aanschouwelijk voorgesteld wat een breuk is.

DE KERMIS
De kermis die hier staat uitgestald is geheel eigenbouw en geschonken door de familie Schimmel uit Echteld.

DE WINTERHOEK
In de winterhoek worden diverse schaatsen bewaard. Er zijn botjes om te zwieren. De Hollandse krulschaats en de Friese doorlopers om hard mee te rijden. De arrenslee is in bruikleen gegeven door de familie Van Lent uit Echteld.

DE ARBEIDERSWONING
De arbeiderswoning is nog in aanbouw

Afdeling Heemkunde, 1ste verdieping oude gedeelte

HET POPPENHUIS
Dit poppenhuis werd vervaardigd door het echtpaar De Haas van Baren uit Lienden. Zeven jaar lang heeft dit echtpaar er aan gewerkt en in 2015 schonken ze het aan ons museum omdat het te groot was voor hun kleinere woning. In het SWB bewoners-magazine van juni 2010 vertelde het echtpaar over deze bijzondere hobby.

DE BARBIER
De rechtopstaande vitrine herbergt de barbierspullen van Wim Knuivers uit de Waterstraat in Lienden. Duidelijk zichtbaar hierin is de scheerriem. Deze werd niet alleen gebruikt om het scheermes scherp te houden maar ook om ondeugende jongens een draai mee te verkopen. Wim had veel Liendenaren als klant en veel nieuwtjes werden bij deze kapper uitgewisseld vooral toen het knippen nog niet op afspraak plaats vond.

DE DOKTERSHOEK
De dokters- en consultatiehoek toont de dokterstas die toebehoord heeft aan de dorpsarts uit Ommeren, dokter J.P. Guėpin, als ook de weegapparatuur, meetapparatuur, een ondersteek, een wieg en een strak korset. Waarschijnlijk gaf de arts advies hoe strak dit mocht worden aangegespt. Als praktiserend arts vanaf 1938 tot 1971 (overleden in 1972), had hij zijn praktijk in het huis Den Eng te Ommeren, hier vlakbij aan de overkant van de Provincialeweg.
Deze arts ontwierp een eigen medicijn, de Kieps, wat veelvuldig werd voorgeschreven voor allerlei kwaaltjes. Verpleegster Julia Haartsen houdt alles in de gaten.

HANDGEMAAKTE KLEDINGSTUKKEN etc.
De staande vitrines herbergen onder andere haakwerk, merklappen, doopjurkjes, aparte hoofdbedekkingen en meerdere aparte leuke dingen van vroeger. Hiernaast vinden we de naaihoek. De naaimachine en de naaikist zijn zaken die hierbij echt nodig zijn, als ook het spinnenwiel. Ook een kantkloskussen voor het fijne kantwerk ontbreekt hier niet.

Afdeling Heemkunde, vervolg begane grond sorteerruimte

VEEVERLOSKUNDE
Weer beneden aangekomen staan tegen de wand geplaatst een bord met daarop verlosapparatuur, afkomstig van veeverloskundige Johan van de Graaf uit Eck en Wiel. Op de schap is geplaatst een koeverlosapparaat welke op sommige boerderijen werd gebruikt wanneer een koe wat “zwaar” kalfde. Deze komt van de boerderij van de familie Udo aan de Rijndijk te Rijswijk. Wanneer ook hiermee het kalf niet van de koe kon worden getrokken/gedraaid, kwam Johan van de Graaf met zijn apparatuur. Ook zien we hier de veescheermachine van het merk Wolseley in bruikleen ontvangen van de fam. Arissen uit Geldermalsen.

DE HUISSLACHTING
Hier zaken die de huisslachter gebruikte zoals de afhakmessen, de vleesmolen, de schrapers om het haar van de huid te schrapen, de teennageltrekker, persbakken, leverkaasbak, hammenpers en de hammensnijder en de riem die hij om zijn middel had voor zijn benodigdheden.

WEEGAPPARATUUR
Verder ook nog diverse weegapparatuur zoals de bascule, weegschalen en de unster.
Ook een monsterstok om te controleren of in een zak met graan de bovenlaag van dezelfde kwaliteit was als onderin.

DE FRUITBOOMGAARD
In de fruitboomgaard waren diverse spullen in gebruik zoals de ladder (op zijn Betuws “leer”) van 20 sporten hoog. Er waren er ook van 48 en heel sporadisch van 64 sporten. De postmandjes waarmee de kersen per post naar bekenden werden gestuurd, de hoenderik om de kersen die te hoog hingen in te doen als men in de boom geklommen was. De kanus voor de appels hangt hier hoog tegen de wand, de plukschorten waarmee rond 1900 de appels werden geplukt. De appel- plukzakken dateren van latere tijd. Het vervoer geschiedde in rieten bussels, de kleine bussels waren bestemd voor de kersen en de grote voor de pruimen. Helemaal links een zogenaamd aardbeiensleetje dat gebruikt werd bij het plukken van de aardbeien. Tussen de planten lag immers stro zodat de vruchten schoon bleven.

DE BIJENHOEK
Allerlei soorten bijenkorven werden gebruikt voor het maken van honing. Suiker was te duur en honing werd gratis gebracht. Vroeger werd de honing geperst, maar tegenwoordig geslingerd. Voor de bijenkorven staan twee honingpersen met daarop de honingkammen en in de hoek een honingslinger. Ook de houten bijenkasten ontbreken niet. Aan de wand hangen de beschermkappen met de rookspuiten.

DIVERSE KARREN EN AKKERBOUWMACHINES
Naast de bijenhoek staat tegen de handkar een bonenpoter, daarnaast nog een handkar en een hondenkar en een maatstok om de schofthoogte van de hond te meten. Van overheidswege waren er eisen gesteld waaraan de schofthoogte van de trekhond minimaal moest voldoen.
Vervolgens zien we een wanmolen voor peulvruchten zoals erwten en bonen met de diverse zeven om op grootte te sorteren.
Rechts hiervan een wanmolen voor het koren dat vroeger met de hand op de deel van de boerderij gedorst werd, zie ook de dorsvlegel die hierbij staat. Op de grond ernaast een strosnijder. Bij het derde raam van links een zogenaamde haverpuntmachine om de scherpe punten van de haver af te slaan. Deze punten werden weer gebruikt voor kippenvoer. In het raam erachter een graanmolen die door middel van een schroefje verstelbaar was om grof of fijn meel te verkrijgen.

DE HORLOGEMAKER
Verderop is de klok- en horlogemakerij. Hier werden klokken gemaakt, hersteld en ook werd onderhoud verricht aan de klokken, welke door de dorpelingen gebracht werden. De kast is een complete en originele klokkenmachine reparatiekast. De 2e klok van links is gemaakt door de eigenaar van de reparatiekast, het enige wat hier nog ontbreekt, is het draaibankje.

HET NAAIATELIER
Deze pui is gesitueerd geweest in de Waterstraat te Tiel en heeft in eerste instantie gediend als voorgevel van het sigarenmagazijn Van den Brink. Later is in dit pand en achter deze pui, een speelgoedwinkel gevestigd geweest welke de naam Pinkeltje droeg. Toen deze pui een plaatsje kreeg in het museum van de Verenging Oudheidkamer Tiel en geconserveerd moest worden, is door schilder Van den Anker de huidige benaming hierop aangebracht. In de winkel liggen diverse stoffen. De inventaris in de winkel is geschonken door de inwoners van Lienden en omgeving.

DE SCHARENSLIEP
Verder zien we de groene kar van scharen- en messenslijper Schefferlie staan. Deze man liep door de dorpen rond Tiel om te vragen of er nog iets te slijpen was. Hij was de vriend van iedere huisvrouw.

OLDTIMER VRACHTWAGEN
Continental oldtimer-vrachtwagen (geschonken door transportbedrijf H.J. Van Oort uit Eck en Wiel). Jarenlang heeft deze vrachtwagen in Waalwijk in een hal van het bekende meubelbedrijf Piet Klerx gestaan, op de achterklep lezen we nog zijn naam en het jaartal 1929. Na een verbouwing was er geen plaats meer voor de oldtimer in Waalwijk en werd deze naar Eck en Wiel gehaald met de bedoeling om te worden ingezet voor promotie doeleinden. Bij nader inzien bleek dat de wagen verre van compleet was, motorisch ontbraken er diverse onderdelen en er was zelfs geen aandrijfas aanwezig. Een medewerker, die namens van Oort betrokken was bij het project sprak zelfs van een “dummy”. Waarschijnlijk werd op het chassis een open cabine en een houten laadbak “in de stijl van” de eerste open T-Ford vrachtwagentjes uit de jaren 1910-1915 gemaakt. Begin 2015 heeft transporteur H.J. van Oort de auto geschonken aan het Streekmuseum.
De oldtimer heeft bij het museum kort buiten gestaan voordat hij naar zijn definitieve plaats in de buurt van het dorpsplein werd gebracht. Dat verliep niet zonder slag of stoot en er waren vijf mannen voor nodig die zittend of staand op de voorbumper er met hun gewicht voor moesten zorgen dat de vrachtwagen onder de draagbalken door naar binnen kon. Op de laadbak van de bijzondere Continental met kenteken L 8366 d.w.z. afkomstig uit de provincie Utrecht, staan nu een aantal melkbussen. De oude vrachtwagen levert een bijdrage om bezoekers van het museum mee terug te voeren naar de sfeer van het begin 19e eeuw.

HET DORPSCAFÉ
Terug bij het startpunt op de begane grond is een interieur dat voor een groot deel afkomstig is uit het dijkcafé van de familie Hendriks uit Dodewaard. De bar en de flessen-en glazenkast zijn nog origineel uit dit café afkomstig. Zo ook, links in de hoek, de secretaire van het hulppostkantoor wat door de café- baas werd gerund. Op de tap een kleine secretaire, waarin belangrijke zaken als postzegels, telegrammen, pennen, potloden en verder waardevol postmateriaal werd bewaard. Achter, naast de bar, hangt een 19e -eeuws bord om de biljartstanden te noteren. In de gaten konden de keus en de krijten. Ook werd dit bord gebruikt voor de boekhouding, immers hierop werd “op de lat “geschreven. De prijzenkast sierde eens het clubhuis van een Tielse wandelclub.
In het dorpscafé, en bij mooi weer op het terras, kunt u tegenwoordig een drankje nuttigen. De vrijwilligers helpen u graag.

Afdeling Boerenwagens in het Rivierengebied, kelder

DE BOERENWAGEN IN HET RIVIERENGEBIED
In deze afdeling van het museum staan boerenwagens zoals die in het verleden in het Rivierengebied en de Vijfheerenlanden zijn gebouwd en in gebruik zijn geweest. Deze wagens zijn bekend om hun sierlijke en functionele bouw, ook waren zij – als teken van welstand van de bezitters- kunstig versierd met houtsnijwerk en schilderwerk. Bijbelse voostellingen, stillevens, bloemmotieven en zelfs politieke strijdvragen werden uitgebeeld.

De boerenwagen werd gemaakt door de wagenmaker. De wagenmaker was een van de belangrijkste ambachtslieden in het dorp en werd plaatselijk ook wel raaimaker of radmaker genoemd. Enkele bekende namen van wagenmakers zijn Goesten in Ammerzoden, Monshouwer in Gorinchem, Van Peet in Meerkerk, Van Tussenbroek in Beesd en Van de Brenk in Ingen. De boerenwagen was tot het begin van de negentiende eeuw het vervoermiddel op het platteland. Er werden niet alleen landbouwproducten mee vervoerd, maar werd ook gebruikt voor familiebezoek, trouwpartijen en begrafenissen.
De vroegere vakman, de wagenmaker of de smid, beleefde vreugde aan het verfraaien van zijn product, zonder op tijd of geld te letten. Om van ambachtelijke kunst te kunnen genieten is het noodzakelijk zich in het wezen van de wagenmaker of smid te gaan verplaatsen, die gebonden was aan de tijd en de plaats waarin hij leefde en werkte.
De wagenmakers trachtten elkaar meestal in meesterschap te overtreffen, terwijl de boer liet zien hoe het met zijn welstand was gesteld. Zo bloeide het ambacht van de wagenmakerij op. Wat nog over is van die wagens gaat niet verder terug dan tot de Gouden Eeuw. Ook is invloed merkbaar van de Hugenoten. We zien dit bijvoorbeeld terug in de ranke, speelse ornamenten van de Louis XVI- stijl.

DE SPEELWAGEN
Dit unieke stuk is ca. 250 jaar oud. Een van de eerste Hollandse rijtuigen speciaal voor personen vervoer met twee bankjes. Oorspronkelijk waren de speelwagens in gebruik bij de adel en de aristocratie. Opmerkelijk is dat er één draaipunt zit in de voorschamel. Uit deze wagen is het Utrechtse (tent)wagentje voortgekomen. Rond 1550 was er al sprake van een speelwagen.

WANDSCHILDERING
Tegenover de speelwagen is een wandschildering aangebracht door Marian van Amelsfoort. Op deze wandschildering zijn diverse objecten uit de omgeving herkenbaar. Het schilderij is een impressie van het dorpsplein van Lienden. De molen is de molen van Ingen en de kerktoren is die van Zoelen. De kerktoren van Lienden heeft een te spitse toren en was te hoog voor het schilderij. Daarom is er gekozen voor de kerktoren van Zoelen.

DE BOKKENWAGEN
De bokkenwagen met dissel is ook een bijzonder stuk. Het achterschamel is versierd met een klimmende leeuw, zwaarden en pijlen. Dit is de zogenaamde generaliteitsleeuw van de Unie van Utrecht. Bij de wagen hoort een ponderboom en een bovenrek. De wagen kan ook met twee bokken worden gereden. De wagen werd gemaakt omstreeks 1920. Eigenaresse: mevrouw A. van Beuningen-Eschauzier. Het is een complete boerenwagen in het klein. Het hooirek werd over de zijleren gelegd. Het hooi kon dan over een breder oppervlak op de wagen worden gestapeld. Het hooi werd met de hooivork aan de man op de wagen ‘lok’ voor ‘lok’ aangegeven en goed symmetrisch gestapeld. Over deze ‘voer’ hooi werd de ponderboom gelegd. De ponderboom werd met touwen aan de wagen vastgesjord, zodat het hooi tijdens de rit niet van de wagen kon vallen.

UTRECHTSE TENTWAGEN
Voortgekomen uit de speelwagen een van de eerste type Utrechtse wagens. Dit exemplaar heeft een voor-instap, om de achterste bank te bereiken is de vooste bank deels opklapbaar. Latere modellen waren voorzien van portretten in de zijwanden soms met hoge portieren en ramen uitgevoerd. Deze wagen heeft nog vetassen. De voorste zeiltjes zijn oprolbaar. Ook deze wagens waren aanvankelijk bij de aristocratie in gebruik. In de wagen ligt de tuigage van het paard. Als vroeger een kindje ten Doop werd gehouden kwamen de mensen met paard en wagen naar de kerk. De paarden werden uitgespannen en aan grote ringen in de muur vastgezet. De familie die het kindje ten Doop hield legde het tuigage in de voetenbak van de voorste plaats zodat iedereen kon zien wie ging dopen.

DE LIJKWAGEN
Waarschijnlijk het enige exemplaar in Nederland. Voor het laatst gebruikt omstreeks 1930. Datering rond 1850. Het model is dat van een speelwagen. Men heeft deze wagen een sobere groene kleur gegeven met het oog op het doel waarvoor deze wagen werd gebruikt. De achter schamel, de voorschamel en de voorzijde van de zittekist zijn bewerkt met bladmotieven en guirlandes. Bij een begrafenis werd de wagen bedekt met een zwart kleed.

GELDERSE BOERENWAGEN
Op de achterschamel is een leeuw uitgebeeld de voorschamel heeft twee bewerkte openingen. De wagen is voorzien van een remketting. De kromme dissel heeft een koperen sierknop, verder behoort tot de wagen het klimijzer, een evenaar met vier oosthouten, twee banken en twee steekleren waarvan aan het uiteinde een drakenkop is gesneden. De wagen is gemaakt door W.G. van Steenis uit Noordeloos en is eigendom van de heer J. van Peet. De evenaar en vier oosthouten zijn eigendom van de heer J.A. Alsemgeest.

HOOIBERGEN IN HET GELDERS RIVIERENGEBIED
De hooibergen dienden voor het opslaan van hooi en ongedorst graan. Om deze producten voor het water te vrijwaren begint de tashoogte op ongeveer twee meter hoogte. De ruimte onder de berg werd benut als bergruimte terwijl de aanbouwsels veelal diende voor het stallen van het jongvee, varkens of kippen. Die aanbouwsels waren meestal met oud Hollandse pannen gedekt. Het dak van een hooiberg kon op en neer bewegen, per roede kon men het dak, ook wel de kap genoemd, in etappes van ongeveer 30cm omhoog of omlaag draaien met de bergwinde. De kap moest flexibel zijn en werd daarom met riet gedekt.

HET WIEL
Het oudste bekende wiel is afgebeeld op een reliëf van de Soemeriërs, gevonden in de Oer en dateert van ca. 4000 v Chr. Het toont een kar met twee wielen getrokken door onagers (getemde ezels). Elk wiel bestond uit drie stukken hout bijeengehouden door metalen strippen en omsloten door een zilveren band. Omstreeks 1600 v Chr. voerden de Egyptenaren het wiel in als eerste om te dienen als strijdwagens. Het waren wielen met zes spaken. Als wielband gebruikte men leer. In Europa gebruikte men omstreeks 1200 v Chr. een bronzen wiel met vier spaken, het wiel werd uit een stuk gegoten. Het wiel van onze boerenwagens bestaat uit zes of acht segmenten waarin telkens twee spaken een plaats vinden.

DE WAGENMAKERIJ
Hier bevindt zich een deel van de wagenmakerij van de gebroeders Emans uit de Westluidensestraat te Tiel. De familie bezat het bedrijf al sinds het begin van de negentiende eeuw. Men had zelfs nog vergunning om op straat te werken. Toen Herman Emans in 1966 overleed, betekende dit het einde van bet bedrijf. Ook enkele attributen van wagenmaker Frits van den Brenk uit de Waterstraat te Lienden hebben hier een plaatsje gevonden. Boerenwagens om te repareren waren er in die jaren al niet meer. Vrachtauto’s en aanhangers waren in hun plaats gekomen. Alles in deze werkplaats is zo geplaatst alsof de werkers even weg zijn en ieder moment weer terug kunnen komen. Goed herkenbaar is de grote draaibank en de slijpsteen. Verder diverse boren en in de rekken en aan de zolder maatjes, beitels en zagen.

DE SMIDSE
Verderop naast de wagenmakerij is de smidse. Dit is niet toevallig, immers wanneer de wagenmaker karrewielen had gemaakt, dan moest de smid hier banden omleggen. Dit waren ijzeren ringen welke gloeiend om het houten wiel werden aangebracht. Door de afkoeling, met gebruik van royaal koud water, krimpt het ijzer en zo lagen de rijringen vast om het wiel. De meeste spullen hierin zijn afkomstig van smederij Van Merkestein uit de Molenstraat te Lienden.
De grote blaasbalg aan de zolder, welke diende om het vuur aan te jagen, is afkomstig van smederij Rietschoten uit Ingen. Aan de zolder en aan de muren hangen de voor-gemaakte hoefijzers en tangen welke nodig waren om ijzer op het aambeeld te vervormen tot modellen die gevraagd werden. Deze werden in de slappe wintertijd van te voren gemaakt zodat, wanneer ze nodig waren, ze met een kleine hete “vuur-ingreep” met de smidshamer pasklaar werden gemaakt. Rechts een wals die gebruikt werd om kachelpijpen mee te maken, bv om de rookgassen van de houtkachels af te voeren.

Wij hebben u hiermede vast een indruk van onze collectie willen geven. Uiteraard is het zelf zien nog veel interessanter. Er is altijd iemand aanwezig die uw eventuele vragen kan beantwoorden.

U bent van harte welkom!